Mijn eerste leerling was, net als ik, eerstejaars student – zij aan de universiteit, ik aan het conservatorium. Ik had op het prikbord in de conservatoriumhal een briefje zien hangen: docent gezocht. Ik had geen idee hoe ik les moest geven, maar ik dacht: ik weet ongetwijfeld meer dan zij, dus dat moet wel lukken.

Het waren gezellige lessen, eerst op mijn kamer en al gauw, na een reprimande van mijn hospita (studeren mag, lesgeven gaat te ver) op de kamer van de leerling. Van het lesgeven zelf herinner ik me niet veel meer dan dat zij op de eerste les het fluitconcert van Gluck speelde.

Na een jaartje of twee kreeg ik een nieuwe leerling, ook student, die nog nooit fluit gespeeld had en het bij mij wel aandurfde dat eens uit te proberen. Dit was een hele nieuwe ervaring: lesgeven aan een beginner in plaats van aan een gevorderde leerling. Nu was ik degene die moest zorgen dat zij fluitspelen inderdaad zo leuk zou vinden als ze hoopte dat het was. Ik voelde me ineens een stuk verantwoordelijker dan bij mijn allereerste leerling. Die vond fluitspelen immers sowieso leuk, anders zou ze nooit in haar studietijd om lessen gevraagd hebben. Bovendien kon zij al heel veel.

Het eerste wat ik deed, was mijn eigen eerste lesboek uit de kast halen. Dat kon niet fout zijn, want daar had ik het ook uit geleerd. En ik kon me ook nog goed herinneren hoe ik mijn eerste fluitlessen had gekregen, dus daar kon ik een voorbeeld aan nemen. Dat zou niet zoveel problemen moeten opleveren. Toch?

En toen kwam de twijfel. Ik stuitte op problemen waar ik nog nooit eerder tegenaan gelopen was. Was de opbouw van het boek voor haar wel net zo geschikt als indertijd voor mij? Ik had al ruim 6 jaar blokfluitles achter de rug voordat ik op mijn 12e op dwarsfluitles mocht, deze leerling had nog nooit een muziekinstrument aangeraakt. Hoe moest ik zorgen dat haar overgeblazen tonen er mooi uitkwamen? In het boek moest je ineens kunnen overblazen, maar nergens stond hoe je dat moest doen. Waarom klonk haar toon zo wazig – kwam dat door haar ademsteun? Door haar embouchure? Door haar houding? Ik had geen idee. Ik stond voor de keuze om haar door te laten modderen – de liedjes kon ze best redelijk spelen, ze studeerde ijverig, ze snapte alles, alleen haar toonvorming klopte niet – of haar tijdig bij te sturen. Maar dan moest ik wel weten hoe.

Natuurlijk kende ik het verhaal over ademsteun, maar eerlijk gezegd wist ik zelf niet eens zeker of ik dat wel goed deed. En embouchure, daar was me ook wel eens iets over gezegd. Opmerkingen als: keel open! tong! middenrif! versierden mijn bladmuziek. Ik deed braaf wat de bedoeling was, althans: ik deed mijn best om braaf te doen wat de bedoeling was. Ik dacht heel erg sterk aan mijn open keel, focuste me enorm op mijn middenrif, dacht mijn hoofd keurig aan een touwtje aan het plafond en deed erg mijn best om tutututu te doen. Het enige probleem was dat ik totaal niet snapte waar ik naar moest luisteren. Eigenlijk wist ik niet eens meer of ik nou mooi speelde of niet. Ik was zo bezig met aanwijzingen opvolgen, dat ik niet meer met de muziek bezig was. Ik kon aardig van blad lezen, deed intuïtief kennelijk muzikale dingen, maar had geen idee waar ik mee bezig was. En probeer dan maar eens aan iemand anders te vertellen hoe hij het moet doen.

Ik ging dus zelf op onderzoek uit. Eindeloos stond ik voor de spiegel om mijn leerling te imiteren: hoe hield zij nou ook alweer haar fluit vast, hoe stonden haar lippen, hoe hield zij haar kaak? Wat veranderde er aan mijn toon zodra ik iets veranderde in mijn embouchure? Wat deed ze eigenlijk met haar tong? Voorin? Achterin? Strak? Los? Weer in de les kon ik mijn bevindingen op haar zelf toetsen. Gaandeweg kon ik steeds beter aanvoelen wat er precies gebeurde als ze speelde en kon ik haar ook de juiste aanwijzingen geven om haar klank aan te passen. Zo leerde ik steeds beter luisteren.

En toch was ik nog niet tevreden. Het lesgeven leek teveel op een gebruiksaanwijzing: zo is het goed, zo is het niet goed. Misschien was lesgeven wel niks voor mij. Van mijn docent op de muziekschool had ik een soort schrikbeeld van lesgeven meegekregen: 9 van de 10 leerlingen hebben geen zin, en daar moet jij dan les aan zien te geven. Ik moest er niet aan denken. Lesgeven was voor als je niets beters kon, dan kon je tenminste nog ergens je boterham mee verdienen.

Tot ik in korte tijd, onder verschillende omstandigheden, verschillende musici tegen het lijf liep die een ongekende bevlogenheid en gedrevenheid uitdroegen. Toen viel het kwartje. Ik begreep dat ik niet zozeer moest weten hóe ik iets moest doen, als wel wát ik ermee kon doen. Voor het eerst leerde ik écht luisteren, in de breedste zin van het woord: niet naar het detail, maar naar het geheel. In plaats van mijn best te doen om die ene toon met open keel te spelen, leerde ik te luisteren naar de betekenis van diezelfde toon in een hele frase. Ik leerde waar het eigenlijk allemaal om draaide: ik leerde weer muziekmaken. En toen snapte ik waar het aan ontbrak in mijn lessen.

Ooit was ik onbezonnen begonnen aan lesgeven. Het leek me een leuke manier om wat bij te verdienen tijdens mijn studie, meer niet. Gaandeweg begon het besef te dagen dat lesgeven een enorme verantwoordelijkheid is. Dat lesgeven veel meer is dan het simpelweg doorgeven van informatie, zoals ik in mijn naïviteit als 18-jarige nog dacht. Lesgeven is leren nadenken, leren luisteren, leren begrijpen, leren doorzetten. Lesgeven is zelf begrijpen waar een obstakel ligt bij de leerling en hem leren dat obstakel uit de weg te ruimen. Lesgeven is je eigen passie aan je leerling kunnen overdragen.

Lesgeven doe je niet zomaar.

Meer ideeën over lesgeven vind je in Van fluit leren spelen naar muziek kunnen maken.

© Josine Brackman-Pijnacker Hordijk

Categorieën: muziek

1 reactie

Jard Folmer · 6 januari 2017 op 16:48

Glanzende ogen van de leerling en precies de goede woorden vinden voor het oplossen van een probleem, dat geeft een kick!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *