Op de dag dat ik twaalf werd was de blokfluit definitief verleden tijd. Eindelijk mocht ik beginnen op het instrument waar ik al twee jaar lang mijn zinnen op gezet had. Vanaf het moment dat ik voor het eerst een paar tonen op een dwarsfluit mocht spelen was ik vastbesloten: ik moest en zou dwarsfluit spelen. Ik stapte als 10-jarige de plaatselijke muziekwinkel binnen om te vragen hoe duur een dwarsfluit was en kwam met een stapel folders thuis. Ik volgde met steeds meer tegenzin mijn wekelijkse blokfluitlessen. Ik was inmiddels overgestapt van de schrille sopraan op de warmere altblokfluit. Die verandering van timbre maakte de lessen op het instrument draaglijker. Maar voor de dwarsfluit moest ik nog geduld hebben: daar mocht ik pas op beginnen als ik oud en groot genoeg was. 

Op mijn twaalfde verjaardag was het zo ver. Het cadeautje dat mijn ouders voor het laatst bewaard hadden, was de mededeling dat ik was aangenomen op de Amersfoortse muziekschool, en dat ik na de zomervakantie met de lessen mocht beginnen. In de zomervakantie haalde mijn vader met mij een huurfluit op. De blokfluit verdween voorgoed in de kast. Apetrots paradeerde ik, de fluitkoffer opzichtig over mijn schouder gehangen, door school op weg naar het lokaal waar we met het schoolorkest zouden repeteren. Mijn eerste repetitie op een nieuwe school, met mijn nieuwe instrument. Toen een oliedom schoolgenootje pesterig vroeg of dat mijn blokfluit was, verbeterde ik hem hautain: nee, dat is mijn dwarsfluit!

Ik kreeg het nieuwe instrument al snel onder de knie. Als ik nu terugkijk naar wat ik binnen korte tijd al op mijn repertoire had staan, was dat niet niks: binnen twee jaar speelde ik sonates van Platti en de eerste etudes uit het bekende blauwe etudeboek van Frans Vester, en promoveerde ik van tutti tweede fluitist in het A-orkest naar eerste fluitist in het B-orkest. Op mijn zestiende kwam ik in het AJO, op mijn achttiende werd ik toegelaten tot het conservatorium. 
Als iemand mij vroeg hoe lang ik speelde, telde ik altijd vanaf mijn twaalfde verjaardag. In mijn beleving was het muziekmaken toen pas echt begonnen. De blokfluit was uit mijn geheugen gewist.

Inmiddels weet ik wel beter. Want waar leerde ik ook alweer mijn eerste liedjes zingen? Thuis en op school. En tijdens blokfluitles. Waar zong ik voor het eerst duetten en canons? In de eerste en tweede klas, bij juffrouw Zinkweg. En in de auto tijdens de zomervakantie, samen met mijn broers en mijn moeder, tijdens de eindeloze rit naar het vakantiehuisje. Mijn vader, een man van weinig woorden, stuurde ons over de eindeloze snelwegen, luisterde en liet het zich welgevallen Waar leerde ik noten lezen? Op blokfluitles. Waar leerde ik samenspelen? Op blokfluitles. Waar leerde ik luisteren naar intonatie, waar ontwikkelde ik mijn vingertechniek, waar maakte ik kennis met componisten als Händel, Marcello en Loeillet? Tijdens blokfluitles.
Concreet herinner ik me helaas niets meer van mijn blokfluitlessen. Ik heb geen herinnering aan mijn eigen spel, er bestaan geen opnames van. Wel herinner ik me een paar opmerkelijke momenten. De eerste herinnering gaat terug naar mijn eerste blokfluitjaar. Ik herinner me de omgeving: bij mijn vriendinnetje Wietske thuis, onze schoenen uit vanwege de parketvloer, een klein lessenaartje op de tafel. Ik zag in het blokfluitboekje een kruis vooraan de balk staan, maar hoefde nergens een fis te spelen. Ik vroeg aan de juffrouw waarom dat kruis er dan stond, waarop zij zei: “Dat weet ik niet.” Ik was boos en diep teleurgesteld. Niet lang daarna mocht ik naar een andere blokfluitjuffrouw.  
Ik herinner me ook dat ik meespeelde in een ensemble van de kerk waar we elke zondag heengingen. We repeteerden meerstemmige stukken in, met verschillende blokfluiten en soms met orgel. Het staat me nog goed bij dat ik thuis verontwaardigd aan mijn moeder vertelde dat we niet eens gestemd hadden toen we met het orgel gingen samenspelen: natuurlijk klonk het daarna knettervals! Ik herinner me ook dat juffrouw Schalij, bij wie ik altblokfluit speelde, aan mij vroeg waar ik meer van hield: van snelle of van langzame stukken. Ik antwoordde zonder enige aarzeling: van langzame stukken! Waarop zij peinzend zei: dat is heel bijzonder voor een kind van jouw leeftijd.

Was ik een muzikaal talent? Ik heb geen idee. Ik weet wel dat ik ontzettend veel plezier had in muziekmaken en dat ik, wanneer het maar kon, op mijn blokfluit mee wilde spelen. En ik realiseer me nu dat ik in de gelukkige omstandigheid was dat ik van alle kanten muziek aangereikt kreeg. Hoe belangrijk is dat zingen wel niet geweest! Het besef van toonhoogte, van ritme, van meerstemmigheid, van karakter, van articulatie dat moet toch minstens zo vormend geweest zijn als de instrumentale lessen zelf. En ik besef nu ook dat als ik niet op vroege leeftijd al had geleerd om met mijn vingers netjes de gaatjes van de blokfluit af te dichten, met ingewikkelde vorkgrepen en overblaastechnieken en al, dat ik me dan nooit zo snel had kunnen ontwikkelen op de dwarsfluit.

Ik prijs de kinderen van nu gelukkig dat zij al op de dwarsfluit kunnen beginnen zodra ze daar zelf aan toe zijn. Sinds er gebogen en wave-line kopstukken bestaan hoeven zij gelukkig niet meer te wachten tot ze twaalf zijn.
Waar ik ze niet gelukkig om prijs, is dat zij op school niet meer grootgebracht worden met muziek. Live muziek, bedoel ik dan, niet een geluidsinstallatie waar kinderliedjes uit klinken. Maar een juf of meester voor de klas, die een nieuw liedje zin voor zin voorzingt, met handbewegingen de toonhoogte aangeeft, met de klas in canon zingt, klap- en andere ritmespelletjes doet. Dat zijn de muzikale randvoorwaarden die je nodig hebt om muziek te kunnen maken. 

Juist omdat kinderen van nu veel minder muzikale stimulansen krijgen, is het noodzakelijk om al in de beginjaren van het instrumentale onderwijs de focus te leggen op muzikale vaardigheden, in plaats van uitsluitend op lees- of technische vaardigheden. Juist een beginnende fluitleerling moet al ervaren wat het is om vrij muziek te kunnen maken. Met gevoel, met plezier, zonder de druk van goed of fout. Leer beginners niet om muziek te maken door ze noten te leren lezen, maar door ze te laten spelen, zingen en luisteren. Leer ze niet een nieuwe greep, maar leer hoe ze met steeds meer verschillende toonhoogtes en intervallen nieuwe melodieën kunnen maken. Leer ze niet een nieuwe manier van blazen, maar leer ze een nieuwe klank.

Vlak voor Sinterklaas gaf ik een groepje zesjarigen les in een Duits dorpje, net over de grens met Nederland. Ik vroeg of zij ook Duitse Sankt Nikolausliedjes kenden, zoals wij in Nederland onze Sinterklaasliedjes kennen. Ze wilden graag zo’n Nederlands liedje horen, dus aan mij de beurt om Sinterklaas Kapoentje te zingen. Ze luisterden enthousiast – gek taaltje, dat Nederlands – keken elkaar aan, en begonnen tegelijkertijd luidkeels hun Duitse Nikolausliedje te zingen, elkaar met stralend vrolijke ogen aankijkend, elkaar opjuttend en meeklappend. Wat een lol, en wat een ongelofelijk mooi samenspel. En wat een prachtig uitgangspunt om van daaruit een instrument te leren bespelen.  

Meer ideeën over lesgeven vind je in Van fluit leren spelen naar muziek kunnen maken.

© Josine Brackman-Pijnacker Hordijk

Categorieën: muziek

1 reactie

Ton Le Coultre · 7 januari 2022 op 21:28

Wat een mooi verhaal en de kern is overduidelijk: maak muziek met kinderen zoals je ze leert praten: spelenderwijs, vol fantasie maar ook to the point. Basisscholen! Kom op! Investeer in vakleerkrachten, goed opgeleide muziekdocenten! Ontneem kinderen deze ontwikkeling niet!

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *