Leerlingen die niet studeren: ik ken geen docent die daar niet mee te maken krijgt. Je komt ze tegen in allerlei varianten. De leerling die uitvoerig begint te vertellen over school, in de hoop de lestijd te verkorten. De leerling die regelmatig afzegt, telkens met een andere reden, maar wel telkens op het laatste moment. De leerling die voorstelt om met dat en dat stuk te beginnen, zodat je hopelijk in de les geen tijd meer hebt om te vragen naar dat andere stuk waar hij niks aan gedaan heeft. Je hebt de leerling die ronduit zegt dat hij sinds de vorige les niet gespeeld heeft en dan verklaart dat dat komt doordat jij een bepaald stuk niet hebt opgestuurd zoals je beloofd had. Telefoon, whatsapp of mail zijn in zo’n geval kennelijk onbekende media. Vroeger had je nog de leerling die omstandig uitlegde dat de batterij van zijn metronoom al heel lang kapot was en dat er geen andere batterijen in huis waren. En de batterijenwinkel was natuurlijk ook niet om de hoek. Met metronoomonline.nl is die smoes inmiddels een historische geworden.

Wat is de reden dat een leerling niet studeert? Is hij lui? Heeft hij geen zin? Heeft hij het te druk en komt hij niet aan fluitspelen toe?

Dat kan. Er zijn zeker leerlingen die eigenlijk niet warm lopen voor muziek maken en daarom geen zin of tijd hebben. Net zoals niet iedereen warm loopt voor voetbal. Maar er kan ook iets heel anders aan de hand zijn.

Laten we eens kijken naar een ander type niet-studerende leerling: de leerling die zegt dat hij niet gestudeerd heeft, maar bij nader onderzoek wel degelijk pogingen ondernomen blijkt te hebben. Waarom zegt hij dan dat hij niet gestudeerd heeft? Omdat hij zo onzeker is of hij het wel goed doet, dat hij liever helemaal niet speelt. Of omdat hij weet dat hij niet zonder kleerscheuren door een stuk heen komt, en hij zich daarvoor schaamt. Door dan maar te zeggen dat hij niet gestudeerd heeft, dekt hij zich bij voorbaat in tegen kritiek. Als hij hapert of iets verkeerd doet, komt dat immers niet doordat hij het niet kan, maar slechts doordat hij zijn huiswerk niet gedaan heeft.

Deze onzekere leerling vertegenwoordigt een hele grote groep leerlingen die niet studeren uit angst met hun eigen “onvermogen” geconfronteerd te worden. Studeren betekent voor hun vooral erachter komen wat ze nog niet kunnen. Ze blijven hangen in “goed” of “fout” en komen niet meer aan spelen toe. Dat is zonde. Wat leerlingen daarom moeten leren, is niet zozeer dát ze moeten studeren, maar hóe ze moeten studeren.

Ik gebruik met opzet het woord “studeren”, niet het woord “oefenen”. “Oefenen” is gericht op motoriek: je kunt oefenen om vingers tegelijkertijd op te tillen of neer te zetten, je kunt oefenen om je tong steeds snellere bewegingen te laten maken. Oefenen kan bijna gedachteloos gebeuren. Niet voor niets worden bewegingen die je vaak geoefend (herhaald) hebt “geautomatiseerd”. Dat zijn bewegingen waar je niet meer over hoeft na te denken. “Studeren” daarentegen omvat meer dan alleen een motorische handeling: je speelt, luistert, analyseert, zoekt naar alternatieven. Als je een toonladder studeert, luister je naar je klank, naar je regelmatigheid van vingers, naar de melodie. Als de toonladder onregelmatig klinkt, kan je vervolgens een bepaalde grepenwisseling oefenen. Een sonate “oefen” je niet, een sonate “studeer” je. Of speel je.

Spelen – muziek maken – is in feite de beloning van het studeren. Het een kan niet zonder het ander. Als je een stuk niet kunt spelen, beleef je er weinig plezier aan. Door het te studeren ga je begrijpen hoe het stuk in elkaar zit, kan je er een verhaal van gaan maken en je techniek toepassen om precies uit te drukken wat jij wil laten horen. En dan wordt het leuk, omdat je het kunt spelen.

Studeren moet elke leerling leren, dat kan niemand uit zichzelf. Om goed te kunnen studeren moet de leerling leren waar hij naar moet luisteren, verschillen in klank leren horen, een melodisch verloop kunnen horen, uitdrukking leren geven aan de muziek die hij speelt. Leren studeren hoort bij leren spelen. Hoe jonger je leert om te studeren, hoe meer plezier je later beleeft aan het feit dat je kan spelen.

Maar hele jonge kinderen hoeven toch nog niet te studeren? Die willen toch gewoon spelen?

Dat hangt er maar vanaf hoe je het brengt. Als je expliciet in de les aankondigt: nu gaan we studeren, nu wordt het moeilijk en nu moet je erg je best gaan doen, dan zal niemand staan te juichen. Je kunt studeren echter ook spelenderwijs introduceren. Studeren is namelijk niets anders dan leren luisteren. Hoor je wat er met de melodie gebeurt als je een vinger optilt? Hoor je dat twee tonen achter elkaar anders klinken wanneer je doorblaast dan wanneer je tussendoor ademhaalt? Hoor je dat je een tussennootje hoort als je je vingers net niet precies tegelijkertijd neerzet? Zo wordt leren luisteren een spel van steeds meer nieuwe dingen ontdekken. En dat vindt elk kind spannend.

Muziek maken is niet een kwestie van “goed” of “fout” spelen, maar een kwestie van interpreteren. En een interpretatie kan nooit fout zijn. Als de leerling daarentegen blijft hangen in uitsluitend het oefenen van een ritme of het oefenen van grepenwisselingen, is er op dat moment slechts sprake van “goed” of “fout”. Een ritme of grepenwisseling is immers niet “mooi” of “lelijk”. Als het dan niet lukt om een grepenwisseling goed voor elkaar te krijgen, kan de leerling het gevoel hebben dat hij überhaupt niet goed speelt. En dat kan zijn plezier flink bederven, zozeer dat hij er tegenop gaat zien om zijn instrument op te pakken.

Het mooiste voorbeeld wat ik ooit heb meegemaakt is van een 14-jarig meisje, dat al vanaf haar 6e fluit speelde. Op de proefles speelde ze een kort stukje voor dat ze zelf had uitgekozen. Ze durfde echter nauwelijks een noot te spelen uit angst dat ze alles fout zou doen. Er kwam geen zin uit haar fluit, na elke maat stopte ze omdat ze dacht dat ze weer iets verkeerd gedaan had. Haar toon was nauwelijks te horen. Toen ze echter op het gehoor passages ging naspelen, klonk ze ineens een stuk zelfverzekerder. Ik liet haar een zin op verschillende manieren spelen en vroeg haar wat ze mooi vond. Ik liet haar horen hoe ze met een andere manier van blazen een lichter staccato kon krijgen en liet haar dat nadoen. Ze kreeg er steeds meer plezier in en zowaar kreeg ze na een tijdje een stevige toon uit haar fluit (ik zie nog het verraste gezicht van haar moeder voor me). De eerste lessen daarna vertoonden hetzelfde patroon. Ze durfde nauwelijks haar huiswerk te doen, maar door les in les uit te studeren en de nadruk op de muziek te leggen in plaats van op goed of fout, begon ze langzamerhand uit haar schulp te kruipen. Na verloop van tijd kostte het haar steeds minder moeite om stukken in zijn geheel achter elkaar door te spelen en durfde ze het zelfs aan om met piano samen op een leerlingenuitvoering te spelen. Twee jaar later zei ze, zichtbaar stralend: “Ik vind het echt steeds leuker en leuker worden!”

Dat zijn de mooie momenten in een docentenleven.

Meer ideeën over lesgeven vind je in Van fluit leren spelen naar muziek kunnen maken.

© Josine Brackman-Pijnacker Hordijk

Categorieën: muziek

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *