Vroeger dacht ik dat lesgeven was: kennis overdragen. De leerling wil (of moet) iets leren, de docent reikt de stof aan. Les geven aan volwassenen zag ik wel zitten. Volwassenen zijn gemotiveerd om te leren en werken mee in de lessen. Kinderen daarentegen moet je eerst zover zien te krijgen dat ze überhaupt naar je willen luisteren. En dan ben je nog niet eens met het eigenlijke lesgeven begonnen. Lesgeven aan kinderen leek me verschrikkelijk.

Maar zoals dat zo vaak gaat: je moet eerst in het diepe gesprongen zijn om te weten hoe het echt is.

Voor mijn tweede studie Nederlands had ik besloten een onderwijsbevoegdheid te halen. Ook al zag ik mezelf niet zo gauw voor de klas staan, de opleiding zou me altijd van pas kunnen komen. Wat betreft de stages maakte ik me vooral zorgen of ik orde zou kunnen houden. Alle spookbeelden uit mijn eigen schooltijd van ontembare klassen en weggepeste leraren doemden weer op.

Mijn eerste stage-ervaring bevestigde mijn negatieve kindbeeld volledig. In groepjes van drie togen we naar de ons toegewezen middelbare scholen. De eerste lessen moesten we achterin de klas zitten en de lessen observeren van een van de leraren, die tevens onze stagebegeleider was. Daarna moesten we zelf het stokje overnemen.

De lessen van onze stagebegeleider bestonden uit het letterlijk volgen van het lesboek: een stuk tekst laten voorlezen en de daarop volgende opdrachten laten maken. Vervolgens overhoorde hij de leerlingen op het rijtje af, waarna hij ze de volgende opdracht liet maken. Terwijl de klas geacht werd zich te buigen over tekstbegrip, grammatica of spelling, liep hij de klas uit om op de gang een sigaret te roken (jaren tachtig…). Ondertussen vlogen de bordenwissers en de krijtjes door het klaslokaal. Zodra hij weer in aantocht was, zat iedereen weer keurig op zijn stoel. Wanneer hij begon met overhoren rekende iedereen haastig uit bij welke vraag hij aan de beurt was, om daar gauw een antwoord bij te formuleren. Dat ging zo les na les. En daar moesten wij als stagiaires op voortborduren.

Ik moest op maandagmiddag het 9e uur lesgeven aan een derde klas atheneum. Een onmogelijk lesuur aan een onmogelijke klas. Ik probeerde me voor te stellen hoe het zou zijn als ik zelf in die klas zou zitten. Je hebt al een hele schooldag achter de rug, een dag van overhoringen, opdrachten uit werkboeken, confrontaties met onrechtvaardige docenten, pauzes met leuke of minder leuke klasgenoten. Je bent hard toe aan een moment voor jezelf. Dat gevoel wordt versterkt als je door de gangen naar je leslokaal loopt: de school is praktisch uitgestorven. Iedereen is naar huis, alleen jouw klas moet nog een uur Nederlands volgen. Het liefst zou je zelf nu ook ver weg, uit het bedompte schoolgebouw zijn.

Ik ging verder te rade bij mezelf. Wat voor soort lessen vond ik vroeger het leukst? Dat waren de lessen waarin de leraar geschiedenis op zijn praatstoel zat, de Franse lessen waarin we Le petit Nicolas van Goscinny of Astérix chez les Bretons gingen lezen, lessen waarin we mochten discussiëren. De lessen die anders waren dan anders.

Ik besloot daarom voor mijn 9e uur tot een radicaal andere aanpak dan de kinderen gewend waren: een voorleesuurtje middeleeuwse letterkunde. Ik had een prachtige uitgave van “Van den vos Reynaerde” in de kast staan, met een vertaling in modern Nederlands naast de oorspronkelijke Middelnederlandse tekst. Het leek mij een tot de verbeelding sprekend verhaal: over de vos Reinaert, die voor zijn misdaden tijdens de jaarlijkse hofdag ter dood veroordeeld wordt, maar vervolgens iedereen op slinkse wijze om de tuin leidt en de rollen zo weet om te draaien dat zijn tegenspelers door hun zwakheden (hebzucht, vraatzucht, goedgelovigheid) in de val gelokt worden en hij zelf vrijuit gaat (hoe tijdloos, dit thema…).

Het 9e uur brak aan. Ik vertelde de klas dat ze hun boeken en schriften in hun tas konden laten. Ik begon te vertellen over de vos Reinaert. Ik legde uit dat het om een eeuwenoud verhaal ging, dat ooit was opgeschreven in een Nederlands dat toen heel anders klonk dan nu. Ik las een stukje Middelnederlands voor om te laten horen hoe dat klonk. Vervolgens begon ik met het voorlezen van de uitgekozen passages in het beter verstaanbare eigentijdse Nederlands.

Het werd doodstil in de klas. Niemand had de neiging te gaan keten, snurkgeluiden te maken, met propjes te gooien of wat dan ook. De leerlingen luisterden met aandacht, en moesten regelmatig lachen om de humoristische wijze waarop Reinaert zijn tegenspelers in de tang neemt. Het uur vloog om, de bel ging, de kinderen mochten naar huis. Anders dan anders begonnen ze niet uitgelaten door elkaar heen te kakelen, maar pakten ze heel rustig hun tas en liepen naar de deur. Een leerling kwam naar me toe en bedankte me voor de leuke les. En een andere leerling vroeg, nog helemaal in de ban van het verhaal: “Hoe liep het uiteindelijk af?”

Ik was opgelucht, maar ook aangenaam verrast. Ik had niet alleen het 9e uur overleefd, maar het was me ook gelukt om de interesse te wekken bij de kinderen voor een onderwerp dat je normaal gesproken niet zo gauw in verband zou brengen met een klas pubers: letterkunde uit de middeleeuwen.

Mijn stagebegeleider dacht er anders over. Hij vond dat ik me er te gemakkelijk vanaf gemaakt had door voor te lezen. En ik had het verhaal al helemaal niet in modern Nederlands mogen voorlezen. Mijn les was geen les geweest.

Mijn verontwaardiging was groot. Wat hij deed, was dat dan wel lesgeven? Kinderen opdrachten laten maken, de klas uitlopen, roken, en dan tijdens het overhoren totaal niet in de gaten hebben dat de leerlingen niet meer dan één opdracht gemaakt hebben? Waarom stond hij eigenlijk voor de klas?

Waarom stond ik zelf eigenlijk voor de klas?

In mijn verontwaardiging begon ik te beseffen dat ik met mijn les over Reinaert een persoonlijk doel had gehad: ik wilde de leerlingen vertellen hoe boeiend het vak Nederlands was. Dat taal geen statisch grammaticaal gegeven was, maar integendeel, een steeds veranderend medium.

Mijn stagebegeleider gaf les volgens mijn vroegere definitie: hij vertelde de kinderen wat ze moesten leren en daarmee hield zijn bemoeienis op. De sfeer in de klas was een reactie op zijn desinteresse. Door de vos Reinaert leerde ik dat de definitie van lesgeven veel ruimer is dan alleen het overdragen van kennis: het gaat ook om begrip, inzicht en context meegeven. Altijd. Of je nou les geeft aan een klas met 30 leerlingen, of aan maar één leerling, of je nou Nederlands geeft of fluitles, of het nou over de vos Reinaert gaat of over Bach.

Meer ideeën over lesgeven vind je in Van fluit leren spelen naar muziek kunnen maken.

© Josine Brackman-Pijnacker Hordijk

Categorieën: muziek

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *