Ik kreeg een nieuwe leerling op les: Saskia (zo noem ik haar maar even), 16 jaar. Saskia had al een jaar of 8 les gehad. Bij de proefles gaf ze aan dat ze graag filmmuziek speelde, vooral van Disneyfilms. Ze wilde ook graag leren improviseren. Ik zei dat ik dat prima vond, als zij het goed vond om daarnaast ook andere stukken te spelen. We gingen aan de slag.

Saskia speelde vooral hard. Alles wat ze speelde klonk hetzelfde, of het nu een romance was of een geestdriftig allegro. Fraseringen waren niet aan de orde, komma’s bestonden niet. Als er rusten stonden stopte ze acuut met tellen, lange tonen waren gewoon lang. Ze reageerde bij het samenspelen niet op wat de ander deed. Behalve als ze Pocahontas speelde: dat wist ze vol overtuiging te spelen.

Saskia wilde dus improviseren. Dat had ze nog nooit gedaan, dus we begonnen eenvoudig met korte zinnetjes: ik begon en zij mocht ze afmaken. Eerst voor het gemak in C gr.t., in verschillende ritmes en maatsoorten. Dat deed ze heel vlot, de zinnetjes volgden elkaar al gauw moeiteloos op. Lastig werd het toen ik naar c kl.t. switchte: ze hoorde niet wat er gebeurde en kon er in haar eigen oren ook niet goed op reageren. Zo kwamen we erachter dat ze nog nooit kleine terts toonladders gespeeld had, maar uitsluitend grote terts toonladders, en dan voornamelijk de toonladders met kruizen. Wat drieklanken waren wist ze ook niet.

De lessen hierna ging ik een voor een verschillende toonladders introduceren: volgens de kwintencirkel, daarbij de mollen- en de kruizenkant consequent afwisselend, en dan direct met de parallelle toonladder erbij. Elke nieuw geleerde toonladder werd vervolgens als uitgangspunt gebruikt voor melodische speeldictees en voor improvisaties, eenstemmig of tweestemmig. Ze leerde transponeren en moduleren. Ze bedacht wat voor toonsoort je zou kunnen gebruiken om een bepaalde stemming neer te zetten, wat voor maatsoort, wat voor ritme, dynamiek, articulatie.

Ondertussen speelden we ook de door mij ingebrachte stukken. Zo begonnen we aan Pan van Donjon: een overzichtelijk opgebouwd stuk, wat mijmerend beginnend om steeds opgejaagder te klinken, met een spannende climax van verschillende drieklanksequenzen, vol trillertjes en omspelingen, om weer te eindigen met het mijmerende beginthema. We gingen bedenken wat Donjon in de muziek uitbeeldde: fluitende vogeltjes in een vredige omgeving, de pesterige, lelijke faun Pan, die de beeldschone nymfen schrik aanjaagt…

Saskia begon steeds meer variatie in haar spel aan te brengen. Ze begon te begrijpen dat je geen spannende opbouw kan maken als je steeds forte speelt. Dat je meer verschil kan maken tussen rust en onrust als je verschil kan maken in articulatie en dynamiek. En dat een plotseling stilte voor enorm veel spanning kan zorgen.

Saskia speelde Pan op haar eerste leerlingenuitvoering. Ze was zenuwachtig, desondanks was ze nog altijd in staat om met veel meer afwisseling te spelen dan ze een paar maanden daarvoor nog gedaan had.

De eerste les na de uitvoering gingen we samen de opnames bekijken en beluisteren. Saskia vertelde hoe blij ze was met hoe ze gespeeld had. En toen zei ze iets opmerkelijks. Ze zei: ik dacht altijd dat ik alleen mijn eigen gevoel in muziek kon leggen als ik improviseerde. Ik vond van bladmuziek spelen altijd saai, omdat je dan precies moet doen wat er staat. Maar nu blijkt dat je dus eigenlijk ook kunt “improviseren” als je van bladmuziek speelt!

Er begon me ineens iets te dagen. Saskia had altijd geleerd: speel wat er staat. Ze had echter nooit geleerd om te luisteren waaróm ze dat moest doen. Zij luisterde uitsluitend wanneer ze naspeelde (de Disneymuziek die ze al kende), of zelf iets verzon en dus niet hoefde te lezen. Zodra ze iets nieuws van bladmuziek ging spelen, was ze alleen nog maar visueel georiënteerd. Óf ze was aan het luisteren, óf ze was aan het lezen. Dat beide te combineren waren was volstrekt nieuw voor haar.

Vanaf dat moment kreeg Saskia enorm veel plezier in het spelen van de meest uiteenlopende stukken. Van Mozart en Quantz tot Andersen en Farkas: ze begon steeds beter te begrijpen hoe verschillend deze stukken konden zijn, hoe iedere componist op een eigen wijze zijn ideeën in muziek had omgezet.

Saskia had ooit geleerd om noten te lezen. Letterlijk. Ze had geleerd dat als er een a stond, je een a moest spelen. Dat als er achtsten stonden, je twee keer zo snel moest spelen als wanneer er kwarten stonden. Stond er forte, dan moest je forte spelen. Dat kon ze wel; maar ze vond het ook saai. Logisch.

Stel dat je op school op dezelfde manier zou leren lezen. Dan zou je leren “letters lezen”. Hoe saai zou lezen dan wel niet worden… Als een kind een taal leert lezen, leert hij echter vanaf les één beelden aan woorden te koppelen. Een  h  o  n  d  is een hond, een beest op vier poten, met een staart en twee oren, dat “woef” zegt, graag koekjes eet, en dat… (vul maar in, grote kans dat je dat al lezend al gedaan hebt). Vertaal dat naar het notenschrift: de noten g, a en b achter elkaar vormen een melodietje, langzaam of snel, vrolijk of droevig, zacht of hard,… vul maar in.

Noten kunnen lezen betekent: muziek kunnen horen. Leerlingen moeten niet leren om óf op het gehoor te spelen óf van het blad. Ze moeten leren altijd op het gehoor te spelen, zonder en met bladmuziek. Dan wordt het een heel ander verhaal.

Meer ideeën over lesgeven vind je in Van fluit leren spelen naar muziek kunnen maken.

© Josine Brackman-Pijnacker Hordijk

Categorieën: muziek

2 reacties

Jard Folmer · 14 januari 2017 op 12:49

Spelen van noten lijkt op voorlezen van verhalen door middel van letters. Muziek maken is verhalen vertellen.

    Josine · 14 januari 2017 op 14:04

    Precies. Noten en letters zijn een middel, doel is het verhaal.

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *