Op de muziekschool kreeg ik elk half jaar een rapport, waar mijn vorderingen als fluitleerling op vermeld stonden. Dat was altijd het leukste rapport dat ik meekreeg om aan mijn ouders te laten zien. Ergens in mijn 3e of 4e lesjaar kwam er echter een kleine smet op mijn rapport. Mijn leraar schreef dat mijn vingertechniek wat achterliep, met daarbij de aantekening: “dat zal altijd een zwakke plek blijven”.

Sinds de verschijning van het bewuste rapport heb ik lange tijd geloofd dat ik vingertechnisch niet zo sterk was. Als ik moeite had met een bepaalde passage zei ik tegen mezelf: zie je, mijn leraar had gelijk. Ik accepteerde volkomen dat ik die passage niet kon spelen en liet het daarbij. Pas na jaren (en na enkele docenten) ontdekte ik dat ik wel degelijk mijn vingertechniek kon verbeteren. Ik had besloten de koe bij de horens te vatten en was voor het eerst in mijn leven lastige passages eens echt gaan aanpakken. Heel gedisciplineerd, iedere dag opnieuw. En dat bleek te werken.

Ongetwijfeld was dit niet de bedoeling van mijn leraar, toen hij de bewuste opmerking in mijn rapport schreef: dat mijn vingertechniek een “zwakke plek” zou blijven. Het was slechts zijn overtuiging. Maar doordat hij er zelf zo stellig van overtuigd was, gebeurde precies datgene waarvoor hij mij had willen waarschuwen.

Ik had op de muziekschool maar een half uurtje les in de week. Mijn leraar moest keuzes maken wat hij in de les met me kon behandelen. Daarbij maakte hij de keuze om mij in mijn eigen tijd op mijn vingertechniek te laten studeren. Hij had mij een blaadje met toonladderopdrachten gegeven, met de instructie om deze thuis in verschillende toonsoorten te studeren. In de les werden deze opdrachten echter nooit overhoord, dus studeerde ik thuis niet of nauwelijks vingertechniek. Tips hoe ik moest studeren kreeg ik ook niet. Ik deed maar wat, of eigenlijk: ik deed haast niets. Ik vergat het, en er was geen enkele druk vanuit de lessen om er consequent mee bezig te zijn. Want de stukken en etudes die ik moest spelen gingen over het algemeen altijd wel goed. Op een enkel plekje na, dan. En toen ik eenmaal van hem had begrepen dat vingertechniek toch altijd mijn zwakke kant zou blijven, werd ik al helemaal niet aangemoedigd om extra studietijd in mijn vingeroefeningen te stoppen. Dat zou immers vergeefse moeite zijn. En daarmee was de vicieuze cirkel rond.

In de psychologie staat dit bekend als het Pygmalion-effect: de leerling ontwikkelt zich zoals de leraar denkt dat hij zich zal ontwikkelen. Het effect werd ontdekt door de Amerikaanse psycholoog Robert Rosenthal. Zijn bekendste experiment vond plaats op een basisschool, ergens in de jaren zestig van de vorige eeuw. Aan het begin van het leerjaar had hij alle leerlingen uit éénzelfde klas een nieuw soort IQ-test laten afnemen, die zou voorspellen wie van hen dat jaar grote vorderingen zouden maken. Na een jaar zou hij kijken of de test een goede voorspellende waarde had gehad. De uitslag van de test had hij aan de betreffende leerkracht doorgegeven, zodat ze wist wat van welke leerling te verwachten was. Inderdaad bleken aan het eind van het jaar precies die leerlingen die de beste prognose hadden gehad, de grootste vooruitgang geboekt te hebben.

Wat de leerkracht van deze leerlingen niet wist, was dat de eerste test een gewone, standaard IQ-test geweest was, die volstrekt geen voorspellende waarde had. De leerlingen die zogenaamd een leerspurt zouden doormaken waren in feite door het lot aangewezen, willekeurige leerlingen. Doordat de onderwijzeres echter dácht dat deze leerlingen meer potentie hadden, had zij hen anders behandeld. Zij had ze moeilijker opdrachten gegeven, meer uitleg gegeven, meer de ruimte gegeven om vragen te stellen, met als gevolg dat de leerlingen beter waren gaan presteren.

De verwachting die de docent van een leerling heeft, bepaalt dus hoe de docent met die leerling omgaat. Opvallend is dat docenten meer tijd en energie blijken te stoppen in leerlingen waar ze positieve verwachtingen van hebben. Als ze “weten” dat een leerling potentie heeft, dan zijn ze bereid er alles aan te doen dat die leerling zijn potentie volledig kan benutten. En, laten we wel wezen, het is natuurlijk ook erg léuk om leerlingen te helpen waarvan je weet dat ze talentvol zijn. Dat is ook voor de docent zelf motiverend.

Het mooie aan Rosenthals experiment was, dat álle leerlingen zich bovengemiddeld ontwikkelden wanneer hun docent van hun vermeende talent overtuigd was. Ook leerlingen die voorheen niet uitblonken in schoolprestaties, gingen onder het wakend oog van hun docent met sprongen vooruit.

De toverformule tot succesvol onderwijs luidt dus: wees overtuigd van het talent van iedere leerling en straal die overtuiging naar de leerling uit. Een toverformule die bij elk soort onderwijs wonderen verricht. Op school, maar ook in het muziekonderwijs.

Makkelijker gezegd dan gedaan? Misschien wel. Vooroordelen kunnen de kop opsteken zonder dat je er erg in hebt. Is het bijvoorbeeld niet verleidelijk om ervan uit te gaan dat een kind met muzikale ouders zelf ook muzikaal is? Of dat (noten) lezen voor een 5-jarige te moeilijk is? Wie weet heb je echter wel net een 5-jarige voor je neus die bovengemiddeld goed (noten) kan lezen. Of heeft je leerling wel muzikale ouders, maar is een muzikaal gehoor voor de leerling zelf geen vanzelfsprekendheid. Belangrijk is dat je jezelf erop betrapt dat je een labeltje op een leerling plakt zonder dat in de praktijk gebleken is dat dat labeltje terecht is. Dat geldt voor iedere leerling, in iedere les.

De volgende vragen kunnen helpen om jezelf alert te houden op vooroordelen:

1) denk ik dat de leerling iets niet kan, of is gebleken dat de leerling iets niet kan?
2) heb ik de leerling duidelijk genoeg uitgelegd hoe hij iets kan verbeteren? Heb ik geprobeerd het op een andere manier uit te leggen als hij de eerdere uitleg niet snapt?
3) heb ik de leerling de kans gegeven vragen te stellen, zodat hij zeker weet dat hij het begrijpt?
4) heb ik de leerling voldoende oefenstof meegegeven om zich de stof eigen te maken?
5) heb ik de lesstof logisch genoeg opgebouwd, geen stappen overgeslagen, waardoor hij cruciale informatie mist?
6) heb ik de lesstof vaak genoeg herhaald?
7) en als gebleken is dat de leerling iets niet kan: heb ik de leerling na enige tijd opnieuw de kans gegeven om de stof onder de knie te krijgen? Of ga ik er nog steeds van uit dat hij het niet kan?

Natuurlijk wordt nu niet ineens elke leerling een muzikaal wonderkind. Maar je geeft wel elke leerling de kans om het beste uit zichzelf te halen. En dat is waar lesgeven voor bedoeld is.

Meer ideeën over lesgeven vind je in Van fluit leren spelen naar muziek kunnen maken.

© Josine Brackman-Pijnacker Hordijk

Categorieën: muziek

0 reacties

Geef een reactie

Avatar plaatshouder

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *